Wat is er gebeurd?
- Lisbet is uit het raam gevallen.
- Dylan is tegen een boom/een andere auto/een verkeersbord gebotst.
- Sander is slachtoffer van een auto-ongeluk/ontploffing/ brand.
- Tijdens de krokusvakantie braken veel mensen armen en benen/ handen en voeten/ vingers en tenen.
Hoe is het gebeurd?
- Lisbet was een sigaret aan het roken.
- De auto van Dylan is geslipt/ is overkop gegaan/ had geen remmen meer.
- De explosie was een gevolg van een gaslek/ van een kapotte benzinepomp.
- Toeristen in de bergen raakten gekwetst door het skien/ door het ijsschaatsen.
Wat waren de gevolgen van het ongeval?/ Wat zijn de gevolgen?
- Lisbet kon niet meer bewegen.
- Dylan had veel breuken en verwondingen/ veel snijwonden/ veel brandwonden.
- Sander was verlamd/ verbrand/ blind.
Wat heeft men in her ziekenhuis gedaan?
- Men heeft Lisbet geleerd hoe ze met haar handicap verder kan leven = ze moest revalideren.
- Men heeft Dylan geopereerd/ zijn been in het gips gelegd.
- Men heeft de brandwonden verzorgd.
- Men heeft de slachtoffers naar huis gevlogen/ gereden.
Wat is de situatie na de behandeling in het ziekenhuis?
- Lisbet zit in een rolstoel/ nog in het revalidatiecentrum.
- Dylan krijgt een lichaamsoefeningen bij een kinesist.
- Sander is onzeker en bang.
- Mensen met een reisverzekering hadden geluk.
Hoe is het met de mensen nu?
- Lisbet is blij maar ze heeft problemen met haar rolstoel op straat/ in openbare gebouwen.
- Dylan hoopt binnenkort weer te kunnen sporten/ uitgaan.
- Sander wil via e-mail graag in contact komen met andere mensen met brandwonden.
Wanneer belt u naar het nummer dringende politiehulp 101?
- U bent getuige van een ernstig verkeersongeval met gewonden.
- U ziet dat er ergens ingebroken wordt.
- U wordt bedreigd.
- U ziet dat er iemand in uw omgeving bedreigd wordt.
- U bent getuige van een vechtpartij.
Woordenschat – pech, geluk, aanrijding(en), de operatie(s), het noodnummer(s).