Het weer

Infinitief OTT VTT
stormen Het stormt. Het heeft gestormd.
regenen Het regent. Het heeft geregend.
bliksemen Het bliksemt. Het heeft gebliksemd.
donderen Het dondert. Het heeft gedonderd.
waaien Het waait. Het heeft gewaaied.
hagelen Het hagelt. Het heeft gehageld.
sneeuwen Het sneeuwt. Het heeft gesneeuwd.
vriezen Het vriest. Het heeft gevroren.
schijnen De zon schijnt. De zon heeft geschenen.
  • De zon schijnt. | Het is zonnig. | OTKT: De zon zal/gaat schijnen!
  • Het is licht/zwaar bewolkt
  • Er is veel wind. | Het waait.
  • Het is mistig. | Het mist.
  • Het onweer = donder +bliksem = het stormt
  • Het is fris/heet/grijs/mooi weer/slecht weer/bewolkt/warm/koud…